DATENBANK

1622 lid van de Broederschap van het Bartholomeus-Gasthuis,1627-1628 huismeester van dit Gasthuis

Brief von Philippus Rams Onkel Aert van Eck

Mijn Heere.

De tijdinghen, die wij vuyt Zee hebben, sullen V. E. connen verstaen vuyt deesen bijgaende aen hare Ed. Moo. Voor deser tijt niet anders hebbende, ende alsoo mijne Commissie op Mey toecoomende is expirerende hadde ick die vrijcheyt genoomen, voor deesen aen V. E. te schrijven omme van mijnentweegen eenige eens te seconderen, off enige apparentie soude moogen sijn tot continuatie, alsoo ick met mijn domicilium mij alhier hadde getransporteert met costen en ongemack voor soo cleynen tijt, ende dat ick, onberoemt gesproucken, deese toecommende iaren int Collegie den Landen seer goede diensten soude connen doen; dies te meer, dat alle het Collegie sall veranderen en mey niet meer dan twee sullen bliven, die nu een halff iaer hebben gesseten. Soo hadde ick mijn neeff Philips Ram versocht om mijn heer deecken Eck eens te sconderen, off hij vant solliciteren voor sijnen soon noch persisteerden, en onderstaen off hij daer van warete versetten, ende dat ick sijn faveur mochte erlangen. Schrijft mij bij hem geweest te sijn, ter antwoordt becoomen hebbende, bij soo verre hij voor sijn soon niet conde obtineren, dat hij nyemant die plaetse liever soude gunnen. Men weet alhier bij enige te verhalen, bij soo verre ick geen continuatie en crijge, dat een schoolclerck inde plaetse sall comen. Hadde ick tijt om die gelegenth. Ende quade gestaltenisse deses Collegii V E. Eens over te schrijven, soudet vreemdt toehooren, ende daervuyt oordelen, wat sulck een persoon voor respect sall hebben, en wat dienst den lande sall geschieden. Dan en hebbenu geenen tijt, ouermits ick nae Goereede moet reysen om ons reddeloose ingecoomen schip en noch andere schepen, meede daer leggende, te doen repareren en daernae weder in zee te presten. V E. Als een getrou vrundt biddende, indien in mijne saecke bij V E. yet vorderlicks can worden ge- daen, die moeyten aen te neemen. Ick sall mij tallen tijden verobligeert houden aen V E. ten dienste. Den tijd verloopt, en sall hiermeede Godt bidden V E. te nemen in sijn heylige bewaringhe, en blive

Rotterdam den 23. Octob. 1630

V E. dienstwillige vrundt,

A. van Eck.

Quelle: Historische Genootschap 23 (1867), 5. Serie, 2. Teil, S. 109

Door zijn beide huwelijken, met Anna Vosch van Roelingswaart en Anna Strick, is de vierde generatie van het geslacht Ram omvangrijk en gecompliceerd. Zijn zoon Johan - geboren uit het eerste huwelijk en daarom wel aangeduid als "de oudere" - vervult zijn ambtelijke loopbaan in Rotterdam. De oudste zoon uit het tweede huwelijk, eveneens Johan genaamd ("de jongere") dient de stad Utrecht in de hoedanigheid van lid van de Vroedschap, lid van de Schepenbank, Thesaurier en Drost van de Hoge Heerlijkheid Vreeswijk. De verantwoordelijkheid van het geslacht Ram voor Utrechts wel en wee wordt "gecontinueerd" door Philips, zoon van Johan "de jongere". Philips' zonen Arnoud en Jan Jacob Ram zijn resp. advocaat en lid van de Vroedschap geweest. Jan Jacob was tevens schepen en burgemeester en maakte lid uit van het derde lid van de Staten van Utrecht.

Liquidatie - inzake vordering van tweede party als medeërfgenamen van Philips Ram, vader van beide partyen Datering: 21-11-1644 Aktenummer: 110 Datum: 21-11-1644 Soort akte: Liquidatie Notaris: G. VASTERT Rol: Genoemd Samenvatting: inzake vordering van tweede party als medeërfgenamen van Philips Ram, vader van beide partyen Personen:

Eerste partij: kinderen en erven Anna Strick, nakinderen van + Philips Ram:

Eerste Partij: Lucia Ram

Eerste partij: Johan Strick

Eerste partij: Cornelia Strick

Eerste partij: Andries van Wyck

Eerste Partij: Johannes Ram

Eerste Partij: Wouter van Loon

Tweede partij: voorkinderen van + Philips Ram:

Tweede Partij: Johan Ram den outsten

Tweede Partij: Willem van Baerle

Tweede Partij: Anna Ram Aktedatum: 21-11-1644 Toegangsnummer: 34-4 Notarissen in de stad Utrecht 1560-1905 Inventarisnummer: U021a011

Ratsherr (1618-1632) und Schöffe (1621-1626) der Stadt Utrecht

Werd in 1629 door de Algemeene Staten met Johan van Nieupoort naar 's Hage gezonden, om de verplaatsing der Algemeene Staten naar 's Hage te verzoeken, welk verzoek werd ingewilligd.

rentmeester van het convent van Oostbroek en hoogheemraad van de Lekdijk Bovendams (1611-1614 en 1626-1630).